Coleta Boellet werd geboren in 1381 in het stadje Corbie ten Noorden van Amiens. Heel jong nog ging ze er allerheiligst in een kluis in de kerkmuur leven. Dit hield onder andere in dat zij lange tijd niet at of dronk. Het was een bewogen tijd: de honderdjarige oorlog, het schisma in het pausdom te Avignon. Coleta ontving van een paus die later uit de officiële lijst zou geschrapt worden, een opdracht als kloosterhervormster. Dit resulteerde in de stichting van de “arme klaren” – colettinen – die zich onafhankelijk opstelden van de oude stichtingen van de klarissen.
Op aandringen van het hertogelijk koppel Filips de Goede en Isabella van Portugal en met de geldelijke steun van enkele rijke burgers en edellieden stichtte zij ook te Gent een klooster, het monasterium Betlehem. Hiervoor schonk de stad in 1439 grond aan de Goudstraat en de Willen de Beersteeg. Het klooster dat, op de kapel na, al in 1440 af was, kwam er in de plaats van een tiental oudere huizen en huisjes. Coleta bezocht de nieuwe stichting een eerste maal in 1442 en ze werd er geestdriftig ontvangen. Als eerste abdis werd Odette, een van de (vele) dochters van de hertog van Bourgondië aangesteld. Toen de stichteres in 1446 opnieuw het kloostertje te Gent bezocht bleek ze fel verouderd en ziek. Ze stierf er op 6 maart 1447. Daags na haar dood werd ze opgebaard in de nog niet voltooide kapel. Volgens de kroniekschrijvers moest er een opening gekapt worden in de kerkmuur om de stroom van vereerders zonder ongelukken binnen en buiten te laten. Ze werd begraven in de kloostertuin. Onder haar latere bewonderaars bleven de Bourgondische hertogen opvallen. Margareta van York, vrouw van Karel de Stoute liet een kostbare ‘Vie de Sainte Colette’ vervaardigen.
Coleta werd een druk vereerde volksheilige. Ze werd in het bijzonder aanroepen door zwangere moeders, die hiervoor in het Gentse klooster ‘onder de mantel van Sint-Coleta’ gingen zitten. Volgens de overlevering was dit de sluier die ze van de paus bij haar intrede als kloosterlinge gekregen had.
In de Goudstraat zijn er nog tal van materiële sporen te vinden van Coleta en haar klooster. Niet alleen prijkt haar beeld er sinds 1949 boven een gedenkplaat in de muur van de vroegere kloosterkerk, de kapel zelf is er weliswaar in sterk verbouwde toestand nog herkenbaar. Vanuit de Sint-Katelijnestraat zijn de bakstenen contouren van een vroeger kerkraam duidelijk zichtbaar. Binnenin werden enkele jaren geleden sporen van muurschilderingen ontdekt (zie hierover in het tijdschrift ‘Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, jg. 22, 1998, nr. 1, p. 12-15).