– Frits… d’er is nen heere met ne gelen mantel, nen bril en nen baard, van de parlee fransee, die naar Edward vraagt… loop ne keer naar de Chartreuse om hem te helen!

Met deze boodschap zond moeder Roza Anseele, den tienjarigen Frits van den Berghe vooruit.

Het was op een warmen vakantiedag in den Ham, en Frits die er juist op uit was om vischkens te gaan vangen aan ’t Pas, trok een vies gezicht, dat alleen ophelderde bij de belofte van een halven kluit “voor zijn kommissie”.

Hij kwam terug met Eedje Anseele, kreeg zijn halven kluit en op den koop toe mocht hij eens naar den heer van de “parlee fransee” kijken.

Een uur later stond het portret van den “monsieur” met krijt getekend op de poort van huurhouder Fecheyr…

Wat Frits slechts veel later geweten heeft, is dat hij op die poort de karikatuur had geteekend van Emiel Zola, die Edward Anseele te Gent een bezoek was komen brengen.

De jeugdjaren van Frits van den Berghe zijn waardig geweest van ’n Gentschen “Witte”. Hij ging niet graag naar school, hij kon ook in zijn huis niet blijven, maar was altijd de straat op, aan ’t ravotten in de naburige havenwijk, aan ’t zwemmen in het Dok of aan ’t spelen op de houtstapels.

Daar heeft hij misschien duizendmaal meer geleerd dan in al de teekenscholen van de wereld, want hij kwam er rechtstreeks in aanraking met een leven van overgroot leed en dol plezier, met zonderlingen typen die men alleen in de oude achterbuurten vinden kan.

Later, wanneer zijn kunst naar het surrealisme moest overhellen, zullen deze machtige jeugdindrukken weer in hem oplaaien, en aan zijn talent een originaliteit geven, warop weinigen kunnen bogen.

Een kleine anekdote uit zijn schooljaren herinner ik mij met voorliefde: jaren lang heeft één van zijn onderwijzers van de Kasteelschool, een lei bewaard met een teeken!ing van Frits… maar welk een teekening!

Schoolmeesters die in den hoek stonden met een ezelsmuts op het hoofd, anderen die op “hun broek kregen” van de leerlingen, en nog anderen die zweetend straf zaten te schijven.

Een derde meesterwerk uit zijn kinderjaren waren de geschilderde kiekens van de brave koetsiersvrouw uit den Ham.

Hoe dikwijls heb ik haar niet horen roepen:

– God helpt mij… Frits heeft mijn broedsche kiekens in de groene olieverf gestoken!

Maar hij was nog geen twaalf jaar “ten vollen uit” toen hij op het koermuurken van de koer bij Mie Chokla, een molen, een schip en een waterhond schilderde.

– Ze leven! riep ze opgetogen uit, en ze betaalde den jeugdigen artiest in betteraven, hanepietjes, en kerremellen…

Frits is altijd een “sneukelaar” geweest en gebleven.

In den laatsten tijd, diepten we dikwijls onder ons beiden deze kleine maar lieve jeugdherinneringen op.

Toen vader Anseele nog leefde, kon hij dat ook doen, want hij was de eerste geweest die in Frits een groot kunstenaar had ontdekt.

Ook “Eetje” voorspelde hem dat het kunstenaarsleven hard en zuur was, en dat men er slechts zeer laat de vruchten van kon plukken, ten minste wanneer er te plukken waren.

Dat heeft Frits van den Berghe maar al te goed geweten. Hij heeft veel en hard gewerkt en toen zijn naam einderlijk vermaardheid kreeg, toen men in Frankrijk, Duitschland, Engeland en Amerika eindelijk wist dat “de meester van het Groteske” Frits van den Berghe heette, was hij reeds zeer vermoeid, en wilde het hart niet meer mee.

Nu en dan hebben de vreemde landen hem aangetrokken.
Hij verbleef enkele maanden te New-York, waar hij goed aan zijn brood kwam, maar waar de atmosfeer hem te drukkend was.

Voor een man die steeds de deemsterige Gentsche sloppen en de stille namiddagen der Arteveldestad heeft liefgehad, waren de skyskrapers een gruwel.

Aangenamer herinneringen heeft hij behouden van zijn verblijf in Nederland… doch zonder Vlaanderne en vooral zonder zijn geboortestad, kon hij niet leven.

Na een lang verblijf aan de Leie te Laethem, temiddan van een kring kusntenaars en letterkundigen, keerde hij naar Gent terug.

De roepstem van de oude wijken had luid weerklonken…
Hij ging in de oude Kathelijnestraat wonen, in een huis dat uit de achttiende eeuw dagteekent, en dat hij in een klein kunstmuseum omtooverde.

Daar kwam de dood hem halen…

Het werk van Frits van den Berghe is aanzienlijk in zijn omvang zelf. Talrijk zijn de schilderijen, aquarellen, en vooral penteekeningen.

Als illustrator is Frits van den Berghe buitengewoon vruchtbaar geweest; verscheidene ophefmakende reportages heeft hij met aangrijpende teekeningen opgeluisterd.

Zelfs voor de jeugd kon hij werken, en ’t is van zijn hand dat de Edmund Bell detektief-verhalen geïlustreerd werden.

Deze Gentenaar had zijn evenbeeld niet om de Londesche mistatmosfeer weer te geven…

Nu liggen de fijne nerveuse handen van Frits van den Berghe stil, voor altijd zijn de pen, het potlood en het penseel er uitgevallen, zij vouwen zich rond een garve roode rozen.

Rozen en lauweren die voor hem eeuwig zullen in bloei staan.

John F.
De Dag, 26 september 1939